Blog

"Een plaats voor gedachtespinsels en voorbeelden uit het veld"

Factsheets voor het begeleiden van (club)sporters in COVID-19 tijden. (24/4/2020)

Het begeleiden van sporters in een tijd waar fysieke nabijheid onmogelijk is, zorgt voor een aantal uitdagingen. Ik maakte voor de Vlaamse Zwemfederatie twee infographics. De eerste is gericht op het " ondersteunen bij structureren van de dagen van je sporters". De tweede infographic geeft tips over hoe je kan "investeren in (het behouden van) betrokkenheid." 

Beweegapps en wearables (4/5/2019)

Waarschijnlijk draagt u op het moment dat u deze blog leest wel een wearable of loopt er op je smartphone een app die informatie bijhoudt over hoeveel stappen je vandaag al hebt gezet. Dat is niet uitzonderlijk, want het dragen van wearables of het tracken van je eigen gezondheidsparameters wint snel in belang. De term quantified self werd in 2007 in het leven geroepen en omvat het verzamelen en analyseren van gegevens over jezelf om die vervolgens te verwerken in statistieken (Lupton et al., 2014). Zo rapporteerde van Dalen (2015) dat bijna 25 % van de bevraagde mensen af en toe de dagelijkse bewegingen registreert en dat 10 % bovendien ook nog gezondheidsgerelateerde informatie verzamelt.

Quantified self trend

Een van de oorzaken van de quantified self trend is enerzijds het betaalbaarder worden van apps en wearables. Anderszijds waren wearables vroeger enkel in staat om stappen te tellen, terwijl ze nu via verschillende sensoren, doorgedreven algoritmes en big data analyse een veel beter beeld kunnen schetsen van onze gezondheidssituatie.

Als we spreken over wearables omvat dit alles wat we op ons lichaam kunnen dragen. Het Nederlandse Mulier Instituut deed onderzoek naar elektronische hulpmiddelen tijdens het sporten en bewegen. Tijdens dit onderzoek deelden ze deze hulpmiddelen op in 6 categorieën. De (beweeg)apps, de fietscomputer, de (sport)horloge, het GPS-apparaat, de activity tracker en de smartwatch.

Trendwatchers voorspelt dat technologie meer en meer in onze kledij geïmplementeerd zal worden onder de vorm van smarttextiel of chips die bij mensen ingeplant kunnen worden. Zo werkt Imec aan biomedische sensoren die ze op een chip kunnen zetten. In 2014 voorspelde men dat de smartwatch in 2019 bijna 50 % van de wearablemarkt zou bezitten. Als ik kijk in mijn omgeving kijk dan lijkt deze voorspelling wel redelijk uit gekomen te zijn. 

Zoals te zien in de grafiek die door het Mulier Instituut werd geproduceerd zijn op dit moment de beweegapps nog steeds de grootste speler bij het gebruik van technologie tijdens het sporten en bewegen. Omdat de term bewegingsapp een ruim begrip is, is een verdere opdeling nodig. Bij het zoeken naar een onderverdeling stuitte ik op de opdeling die het Kenniscentrum Sport gebruikt om beweegapps te categoriseren. Zij delen de apps op in 5 categorieën:

Activity trackers:

Activity trackers zijn apps die vooral als doel hebben om informatie over het beweeggedrag te verzamelen. Dit kunnen zowel prestatiegegevens, aantal stappen, snelheid... als biomedische gegevens zijn (bloeddruk, saturatie, hartslag...).

Voorbeelden: Google fit, Garmin fit, Apple watch, Caloriestopper...

Healthcoaching apps:

De healthcoaching app geeft informatie over jouw gedrag en feedback op het gedrag dat jij stelt. Dit kunnen virtuele trainingsapps zijn of ook cooperate welbeiing apps. Hier kan gewerkt worden met een vorm van gamification, nl. (groeps)uitdagingen, levels en bonussen. Deze apps hebben als voordeel dat ze aanpasbaar zijn per gebruiker en de mogelijkheid hebben om persoonlijke feedback te geven (Middelweerd et al., 2014).

Voorbeelden: Myfitnesspal, mysportsapp,...

Sport analysers:

De sport anlayserapp stelt een trainer in staat om verbetering te geven in functie van techniek en tactiek. Je kan beelden visueel bekijken, herbekijken en analyseren. Als je het anders bekijkt, kan je onder de sport analysers ook de apps plaatsen die inzicht geven in de prestatie van de atleet.

Voorbeelden: BAM videodelay, coach's eye, kinesiocapture,...

Educatief informatief:

De voorlaatste groep zijn de educatieve apps. Deze apps kunnen sterk ingezet worden om het belang van bewegen te duiden. Ze hebben als doel informatie te geven op een relatief generieke manier. Deze apps kunnen de informatiedrempel bij laagdrempelige sporten wegnemen.

Voorbeelden: Igrow, knooppuntenroutes,...

Locatieve games:

Deze laatste categorie van apps zijn apps die via game-elementen een verandering in beweeggedrag willen uitlokken. Veel elementen van gamification komen hier aanbod.

Voorbeelden: Run An Empire, Pokémon Go, Jachtseizoen...

Hulp bij aankoop

Als je nu een app installeert of een wearable gaat kopen hou dan rekening met welke sensoren deze app gebruikt en voor welk doeleinde je de app wilt gebruiken. Als je naast het meten van je dagelijkse activiteitsniveau ook nog je slaapkwaliteit en je sportpresaties wil monitoren, zorg er dan zeker voor dat je wearable hiervoor aangepast is. Deze wearable zal dus een accelerometer, hartslagsensor, gyroscoop en een gps moeten bevatten. Ben je niet zeker of je de juiste app of wearable koopt, twijfel dan niet om mij te contacteren. Samen kiezen we een app of wearable op jouw maat.

In mijn volgende blog leggen we de sensoren van een wearable verder onder het vergrootglas zodat je zelf de systeembeschrijving op een webshop of in de winkel kan begrijpen.

Referenties:

Franca van Dalen (2015): 'Kwart Nederlanders registreert beweging'. Gezondheidsnet, 05-03-2015. Geraadpleegd van https://www.gezondheidsnet.nl/cookies/gn/?url=/sporten/kwart-nederlanders-registreert-beweging

Mulier Instituut,M.I. (z.d.). Websheet Apps & Devices. Geraadpleegd van https:// www.mulierinstituut.nl/publicaties/websheet-apps-devices/

Jeroen Hoyng, JH (z.d.) StApps naar bewegen (2015). Geraadpleegd van https://www.kenniscentrumsport.nl/publicatie/?stapps-naar-bewegen&kb_id=15504

Lupton, D. (2014). Self-tracking cultures: towards a sociology of personal informatics, OzCHI '14 Proceedings of the 2 Australian Computer-Human Interaction Conference on Designing Futures: the Future of Design. Available: https://dl.acm.org/citation.cfm?id=2686623

J., Van der Wal, C., Brug, J. & S. Te Velde. (july 2014). Apps to promote physical activity among adults: a review and content analysis. International Journal of Behavioural Nutrition and Physical Activity 2014.

Trainingsload monitoring (15/12/2018)

Een training heeft als doel om het prestatieniveau te doen stijgen. Dit gebeurt door het lichaam in een stressvolle omgeving te brengen. Ons lichaam zal zich willen beschermen en zich aanpassen om te kunnen omgaan met deze stress. Stress wordt vaak vertaald naar vermoeidheid.

Als trainer moet je deze vermoeidheid zo goed mogelijk doseren, een plan opstellen en de trainingen eventueel aanpassen. Deze aanpassingen gebeuren vaak op basis van een veronderstelde toenemende of afnemende vermoeidheid. Het bepalen van de vermoeidheid kan op verschillende manier, maar wat is vermoeidheid nu eigenlijk?

Twee definities van vermoeidheid

Vermoeidheid werd door Edwars et al (1983) gedefinieerd als het niet kunnen volhouden van een bepaalde intensiteit of power output. Door Pyne DB et al (2011) wordt vermoeidheid gedefinieerd als het niet in staat zijn om een taak tot een goed einde te brengen waar dat wel mogelijk was in een nabij verleden.

Beide definities hebben een element van "het niet volbrengen van een taak" in zich. Als we dit linken aan trainingsleer spreken we van overreaching van het lichaam of een metabool systeem.

Waarom zouden we nu monitoren?

De monitoring van vermoeidheid helpt trainers bij het inplannen van de volgende trainingsprikkel (intensiteit, timing, vorm)en competities. Verder kan het, indien juist geïnterpreteerd, een het risico op blessures verminderen. Er wordt geschat welke impact de training heeft op het prestatieniveau. De geschatte impact wordt door Impellizzeri F et al. (2005) de "trainingsdose" genoemd.

Zoals hierboven aangehaald is een bepaalde ervaring en kennis nodig om een goede monitoring tool op stellen en de data correct te interpreteren. Trainers moeten weten waarom ze sporters monitoren, wat ze juist gaan meten, hoe en hoe vaak ze een meting gaan uitvoeren.

Soorten trainingsload

Externe  trainingsload is een objectieve meting van het werk dat een atleet heeft verricht tijdens een activiteit. (Halson 2014) Interne trainingsload is de fysiologische reactie op de stress veroorzaakt door training. (Halson 2014) Deze interne trainingsload is individueel verschillend. Ze hangt onder andere af van fitheid, genen, vermoeidheid,...). Het is deze interne trainingsload die de impact op het lichaam weergeeft en dus ook de trainingsimpact zal bepalen.


Adapted from Impellizzeri et al. (2005) and Banister et al. (1975)

Soorten testen

Puur theoretisch gezien suggereert Pyne DB dat een maximale test ideaal conform moet zijn met een competitie om de beste ecologische validiteit (komt het beste overeen met de echte situatie) te bekomen.  Het spreekt voor zich dat dit niet altijd ideaal is. Zo is er soms een taper (= periode van relatieve rust) nodig om het maximale prestatieniveau te kunnen leveren.

Bij de monitoring van de trainingsload onderscheidt de literatuur twee grote groepen. De eerste groep is gebaseerd op de external load. Een tweede groep is gebaseerd op internal load. Hieronder maakte ik een overzicht van de verschillende tools.

Trainingsload monitoring tools
Trainingsload monitoring tools

Zoals je merkt is er al veel onderzocht. Elk artikel dat ik lees rond monitoring van trainingsload geeft in zijn conclusie weer dat belangrijk is om doelgericht te meten: weet waarom je iets meet en zorg dat je een goed scenario hebt.

Bronnen:

Pyne DB, Martin DT. (2011). Fatigue-Insights from individual and team sports. In: Marino FE, editor. Regulation of fatigue in exercise. New York: Nova Science;177-85.

Edwards RHT. (1983). Biochemical basis of fatigue in exercise performance. Champaign: Human Kinetics.

Impellizzeri, F. M., Rampinini, E. & Marcora, S. M. (2005). Physiological assessment of aerobic training in soccer. J Sports Sci, 23;583-92.

Shona L. Halson. (2014). Monitoring Training Load to Understand Fatigue in Athletes. Sport Medine; 44(2); 139-47.


Trainen met RPE (2/10/2018)

Enkele weken geleden startte ik samen met een atleet de voorbereidingen richting een marathon. Bewust koos ik ervoor om de trainingzones en het monitoren van de trainingsload (TL) even naast mij neer te leggen en te werken met een subjectieve schaal die de intensiteit weergeeft. Op deze manier leert de atleet het juiste gevoel te zoeken bij een bepaalde trainingsintensiteit.

(noot: de atleet heeft al enkele jaren ervaring met het trainen met een hartslagmeter)

Het meetinstrument dat ik gebruik is RPE (rate of perceived exertion) (Foster et al., 2001). Deze schaal loopt van 0 tot 10 waarop de atleet aangeeft hoe zwaar een training was, of waarop de trainer aangeeft hoe zwaar een training moet zijn.

Door het vermenigvuldigen van de RPE-score van de training met de duur van de sessie bekomen we snel een bruikbare tool (nl. session-RPE). Deze tool scoort zowel de omvang of volume van de training als de intensiteit.

In de literatuur is deze schaal al vaak vergeleken met andere objectieve training load monitoring tools in verschillende sporten. Hiervoor verwijs ik graag naar het artikel Session-RPE monitoring: validity, ecological usefulness and influcing factors van Haddad et al., 2017.

Het nadeel aan het bouwen van trainingen met behulp van sRPE is dat het steeds een subjectieve waarde blijft. Zo zal de een score van 3 op de CR-10 schaal voor de coach iets anders betekenen dan voor de atleet. Stewart and Hopkins toonden in hun onderzoek aan dat er eerder een zwakke relatie is tussen de sRPE van de coach en de atleet. Wallace et al. gaf aan dat een goed getrainde zwemmer zijn trainingssessie altijd overschat. Een zware training werd zwaarder ingeschat en een lichte training lichter. 

Conclusie:

RPE en sRPE zijn waardevolle tools voor het monitoren van de TL. Ze worden alleen maar sterker indien je ze combineert met objectieve metingen zoals hartslag en gps.

De desbetreffende atleet draagt nog steeds een hartslagmeter en ook deze gegevens worden bekeken. In een volgende fase (lees: mesocyclus) zullen we weer kiezen voor de objectieve metingen. Toch zullen we de RPE blijven gebruiken. Zo kwam er in de laatste update van TrainingPeaks de mogelijkheid om aan te geven hoe de training ging. 

Stewart A. M., Hopkins W. G. (1997). Swimmers' compliance with training prescription. Med. Sci. Sports Exerc. 29, 1389-1392.


Borg, RPE of OMNI(27/8/2018)

RPE, Borg of OMNI

Als coach ben je altijd op zoek naar een manier om de belasting op je atleet na te gaan. De verschillende parameters die we kunnen meten, kunnen we opdelen in twee grote groepen:

  • Het monitoren van de externe load: vaak wordt dit gezien als het werk dat wordt geleverd door een atleet (bvb. power output van je vermogenmeter, snelheid, hoogte,...) en staat los van de eigenschappen van de persoon die je coacht.
  • Het monitoren van de interne load: geeft je meer informatie over hoe de atleet dit werk levert (hartslag, RPE,...) (1).

In de komende weken ga ik bewust meer aandacht besteden aan de het monitoren van de interne load van mijn atleten. Ik kies ervoor om naast het meten van hartslag ook aan de slag te gaan met RPE (Rating of Perceived Exertion). RPE wordt beschreven als een van de meest gekende en de makkelijkste manier om de interne load te meten. Er wordt aan atleten gevraagd om een subjectieve indicatie te geven van hoe zwaar een bepaalde training geweest is. Er is bewijs gevonden dat de RPE goed correleert met de hartslag tijdens steady state oefeningen alsook tijdens intervallen aan hoge intensiteit (2). Toch wijst onderzoek (3) uit dat de validiteit minder hoog is dan initieel gedacht. De verschillen in correlatie kunnen te wijden zijn aan de aard van de oefeningen of aan de bewegingsactiviteit.

Het is dus aan te raden deze parameter te combineren met andere metingen. Combineer RPE bijvoorbeeld met het meten van de hartslag. Deze parameters liggen aan de basis voor de tool die ik samen met Swimming Team Tienen ontwikkelde voor het monitoren van de trainingsbelasting. Tijdens deze consultancy gingen we zelfs nog een stapje verder. We gebruikten de Session rating of Perceived Exertion (sRPE). Foster et al. (4) ontwikkelde deze methode door de waarde van de RPE schaal te vermenigvuldigen met de duur van de trainingssessie. Hieruit bleek dat er een correlatie was van r = 0.78 met de HR zones voor voetballers en zelfs tot r = 0.84 voor uithoudingsatleten.

Praktisch:

Indien je op zoek gaat naar een gevalideerde RPE schaal, kom je al snel op twee schalen. De eerste is de borg-schaal. Deze is de oudste van de twee. Er werd in 1970 al gebruik gemaakt van deze schaal in wetenschappelijk onderzoek. De borgschaal start bij waarde 6 en loopt tot 20. Door de vele stappen kan een atleet accurater aangeven hoe groot de vermoeidheid is. Uit een korte bevraging bij (jonge) atleten blijkt dat de startwaarde van 6 soms tot verwarring leidt. Een ander alternatief is de OMNI-schaal (= afkorting van omnibus; de verzameling van alle vermoeidheid). Dit is een schaal van 1 tot 10 waarop de atleet aangeeft hoe vermoeiend de activiteit is.

Gebruik je de borg schaal en wil je de overstap maken naar de OMNI-schaal? Robertson publiceerde een omzettabel in zijn boek Perceived Exertion for Practioners: rating of the OMNI picture system (5).

In mijn eerste blog(je) had ik het over het inlassen van een chronometervrijeperiode bij Leuven Aquatics. In deze periode gebruikten we geen chrono's en leerden de coaches om de atleten te bevragen. Het gebruik van een RPE schaal kwam toen ook aan bod.

Na de periode van intensief gebruik en aandacht voor het monitoren van de RPE geef ik jullie zeker een update omtrent de bevindingen van de atleten.

Wil je aan de slag gaan met een Borg schaal dan kan je deze downloaden via onderstaande link:

Bronnen:

  • (1) Halson S. Monitoring Training Load to understand fatigue in athletes. Sport Med. 2014,44:139-147
  • (2) Borresen J, Lambert MI. The quantification of training load, the training response and the effect on performance. Sports Med. 2009;39:779-95.
  • (3) Chen MJ, Fan X, Moe ST. Criterion-related validity of the Borg ratings of perceived exertion scale in healthy individuals: a meta- analysis. J Sports Sci. 2002;20:873-99
  • (4) Foster C. Monitoring training in athletes with reference to over- training syndrome. Med Sci Sports Exerc. 1998;30:1164-8.
  • (5) Roberson J,. Preceived exertion for practioneers: rating effort with the OMNI picture system. Human Kinetcs. 2004;160

Gezondheidsdeskundige (27/3/2018)


Sinds dit jaar krijgen de studenten van de Sportunit Thomas More-hogeschool het vak practice enterprise. Tijdens dit vak wordt er een labosetting gecreëerd waarin studenten vrije kunnen werken met reële vragen en problemen uit het werkveld ( Cartamundi; Stad Turnhout; Heilig Graf; Sportpret,...) Na een jaar van hard werken (voor sommige toch :D ) stelden de studenten hun projecten tijdens een informatiebeurs aan elkaar en de docenten voor. Deze informatiemarkt bracht mij op nieuwe ideeën en inzichten wat betreft gezondheidspromotie: 

* gezondheid en sport worden nog niet sexy gevonden door alle lagen van de bevolking 

* bewegen is per definitieve niet gelijk aan sporten 

* innovatief en nieuw is leuk, maar degelijk en onderbouwd is dat ook

* bewustwording is de eerste stap, maar niet de enige stap in een (gedrags)veranderingsproces.

 * mensen aanzetten tot actie is en blijft een moeilijk gegeven

 * ook in gezondheidspromotie moet je klantgericht denken

 * ondernemend zijn is nodig, ook al word je werknemer in een bedrijf

https://www.linkedin.com/feed/update/urn:li:activity:6384068229098278912 

Weinig wetenschappelijke onderbouwing in het gezondheidsblad

Ik deed dit weekend mijn brievenbus open en vond een reclamefolder van "het gezondheidsblad". Een reclameblad dat er uit ziet als een gratis 'informatiefolder'.

Ik vond weinig wetenschappelijke onderbouwde informatie en plaatste daarom het volgende op linked-in. 


Terwijl ik een beetje verder ging in dit "magazine" vond ik tot mijn verbazing toch twee wetenschappelijke referenties. Ik wil jullie deze artikels niet weerhouden. 

Provinciaal kampioenschap Vlaams-Brabant 2017: oproep tot overleg

Op dit moment is het PK zwemmen in Vlaams Brabant aan de gang. De wedstrijd werd dit jaar georganiseerd volgens de nieuwe stijl met strengere voorwaarden wil men jonge zwemmers motiveren. U merkt het, hier zit iets scheef.

Kader:

In Vlaams Brabant wil de federatie vroegspecialisatie binnen de zwemsport tegengaan. Tot hier is alles nog oké. Hiervoor vraagt men dat kinderen van 11 tot 14 jaar in 1 jaar alle olympische nummers zwemmen. Waarom ik dit huidige systeem niet oké vind, leest u hieronder in 10 punten. 

1. Vooreerst is er bij de intrede van de CVB-wedstrijden nooit een vraag of idee gecommuniceerd naar alle trainers van de provincie. Indien er rechtstreeks en persoonlijk gecommuniceerd geweest is, moeten we samen nagaan waar er een kink in de communicatielijn zit.

2. ik denk dat je er beter bewust voor kan kiezen om een jeugdprogramma te baseren op de voorwaarden VJK en BJK. Dit impliceert dat er meer 200 wissel en 400 cr gezwommen moet worden. Deze nummers werden aangevuld met andere nummers.

3. In het tweede deel van het jaar zou kiezen voor meer 50-meterbadwedstrijden logischer zijn. Dit blijkt al 2 jaar een goede aanpak. Zwemmers hebben de kans om hun tijden te verbeteren en ervaring op te doen. Hiermee beweegt de jeugdwerking mee op het ritme van de oudere zwemmers en hebben we nooit boetes op grote wedstrijden waar limieten worden gesteld.

4. De inschrijvingsmodaliteiten van de CVB-wedstrijden waren dit jaar zo ingewikkeld dat het ontmoedigend was voor ouders, trainers en vrijwilligers. Ik begrijp de redenering achter het idee, maar de uitwerking is minder praktisch.

5. Het achterliggende gedachtegoed (zwemmers zoveel mogelijk nummers laten zwemmen) is nobel en zeker goed. Toch lopen er in mijn ogen wat dingen mank:

  • Zwemmers moeten veel op een vaak te lange wedstrijd aanwezig zijn om alle nummers gezwommen te hebben. Verder moeten ze in hetzelfde jaar alle nummers zwemmen om aan een PK te mogen deelnemen alsook hun limieten proberen te zwemmen voor een VJK en een BJK. Op die manier geraken wedstrijden helemaal vol.
  • Naar alle eerlijkheid schatten zwemmers en vaak trainers een VJK hoger in dan een PK. Waarom zouden zwemmers en trainers kiezen om een PK te zwemmen, waarvoor de voorwaarde veel hoger (lees meer wedstrijden) liggen dan een VJK waar je met 1 limiet alles mag zwemmen.

6. Men berichtte dat er een daling was van het aantal nog te zwemmen nummers, om deel te mogen nemen aan het pk, van juni naar september. Deze is te wijten aan het feit dat zwemmers nog extra wedstrijden hebben gezwommen in juli en augustus. Na een seizoen van bijna 11 maanden vraag ik aan mijn zwemmers om uit het zwembad te blijven. Dit past binnen het duurzaamheidsidee dat ik voor ogen heb dat jullie via de CVB en PK-clausulering ook uitdragen. De opmerking dat zwemmers dan toch nog 200m schoolslag konden zwemmen in Zaventem (wedstrijd die al binnen de vakantie van de zwemmers valt) is wat kort door de bocht als je denkt aan het lange seizoen?

7. De keuze om het seizoen niet eindeloos te rekken en wedstrijden niet overvol te steken zorgt er juist voor dat zwemmers het niet moe worden. Het is jammer dat er op het niveau van de provincie niet gedacht wordt aan zwemmers die "geen goesting meer om te zwemmen hebben", daar is wel degelijk iets aan te doen. Drop-out zorgt ervoor dat jeugdzwemmers niet doorgroeien en de zwemsport in onze provincie niet kan groeien. Iets waar we ons wel zorgen over moeten maken!

8. In september starten de meeste clubs hun werking op, of draait ze nog niet op volle toeren. Een wedstrijd suggereren is in mijn ogen niet gepast. Of het PK op het juiste moment valt, is stof voor een andere discussie.   

9. Wat met de breuklijn tussen de selectie voorwaarde tussen PK en VJK? Indien ik kies voor een extra wedstrijdopportuniteit voor 200 wisselslag of 400 crawl beknibbel ik in kansen om andere wedstrijden te zwemmen. Verder moeten er naast een deelname aan alle wedstrijden ook nog limieten gezwommen worden om deel te kunnen nemen aan het PK. Ik ervaar als coach dat de selectievoorwaarde voor een provinciaal kampioenschap op collega-trainers, zwemmers en club veel zwaarder doorwegen dan de huidige selectie voorwaarde van een VJK.

10. Indien ik vroeg achter meer tekst en uitleg verliep de communicatie zeer stroef. Ik werd door verwezen van het provinciaal bestuur naar het Vlaams bestuur en omgekeerd. 

Tenslotte wil ik nog eens nadrukken dat deze blog geschreven is vanuit mijn visie als jeugdcoach en consultant van Science2Succeed die werkt in opdracht van Leuven Aquatics. Ik ben ook blij dat er vanuit de bestuurskamer positief gereageerd wordt op dit idee en de clubleiding ook bereid is de menig van een extern expert steunen. 

Ik ben nog steeds wachtende op een uitnodiging voor een constructief gesprek.

Sporthorloges, wearables en hartslagmeters (7/10/2017)

Een sporthorloge kan een nuttige tool zijn bij het monitoren en evalueren van trainingen en trainingsarbeid. Een goed toestel kan de trainingen makkelijker, aangenamer en effectiever maken. Het gebruik van een sporthorloge zorgt er ook voor dat trainingen op afstand gevolgd kunnen worden.

Bij het kiezen van een sporthorloge hou je best de primaire functie van het toestel in het achterhoofd. Dit is namelijk het meten van de hartslag. Alle andere metingen, coëfficiënten en gegevens zijn onnodige, maar leuke extra's.

Hieronder lijstte ik enkele vragen op die jou kunnen helpen bij het zoeken naar een goede sporthorloge:

  • Wil je een sporthorloge die je dagelijks draagt of enkel tijdens het sporten?
  • Indien je je sporthorloge dag in dag uit draagt, speelt het uitzicht ook een rol. Kies dan voor een neutrale kleur.
  • Een stappentellerfunctie kan helpen om je dagelijkse activiteit te monitoren.
  • In welke omgeving wil je je horloge gebruiken?
  • Fitness: GPS niet nodig (werkt niet indoor) + hartslagmeting met LED-licht is voldoende.
  • Lopen, fietsen: GPS wordt aangeraden + hartslagmeting met hartslagband .
  • Zwemmen: GPS is niet mogelijk (functie banenteller wel handig) + meting van hartslag met band wel mogelijk, maar niet door te sturen naar horloge tijdens het zwemmen.
  • Triatlon: combinatie van bovenstaande elementen
  • Hartslagband of LED?
  • Een hartslagband krijgt mijn voorkeur omdat zweet, water of onzuiverheden ervoor kunnen zorgen dat metingen door middel van reflectie van LED-licht niet accuraat zijn.
  • Een hartslagband heeft een iets kleiner draagcomfort.

  • GPS of niet?
  • Vandaag de dag is GPS te vinden in elke smartphone. Wil je met je meter iets anders doen dan indoorsporten, check dan zeker wat de meerkost is voor een toestel met gps.
  • Connectiviteit?
  • Dient je sporthorloge om op afstand gevolgd te worden (door een coach) of wil je gegevens op strava, runkeeper of google fit kunnen zetten? Bluetooth, NFC of wifi kan nuttig zijn om je toestel met je smartphone of pc te verbinden.
  • Indien je een hartslagband koopt, bekijk ook of je band werkt en of je band gecodeerd is. Op deze manier kan je interferentie met andere hartslagbanden voorkomen.
  • Ben je een doorgewinterde sporter, bekijk dan zeker of je horloge in staat is om met andere sensoren gekoppeld te worden (cadansmeter, vermogensmeter, ...).
  • Activiteitsmeter:
  • Indien je je horloge dag in dag uit zal dragen, kan je best even nakijken of er een activiteitsmeter- of stappentellerfunctie aanwezig is.
  • Applicatie:
  • Soms is het nuttig om jezelf de vraag te stellen of je met je horloge een applicatie voor de smartphone of pc meegeleverd krijgt. Vaak geeft het een diepere kijk op je geleverde prestaties. Ben je van plan van trainingsschema's te ontvangen van een coach op afstand, bekijk dan zeker ook of het mogelijk is om je horloge te connectoren met courante trainingssoftware (bv. Trainingpeaks).
  • Welke sport en welk niveau?
  • Vertrek steeds bij het zoeken naar een goede horloge vanuit de sport die je het meest beoefent. Stel jezelf volgende vragen. Wens je je horloge te gebruiken voor triatlon of enkel voor fietsen? Welke metingen zijn noodzakelijk bij het uitoefenen van je sport?

Als je deze zaken in je achterhoofd houdt, kom je bij het zoeken naar een sporthorloge al best ver. Probeer zo goed mogelijk door de marketing van de grote merken te kijken, maar vergeet ook niet dat zij heel wat kennis en ervaring hebben. Tenslotte geef ik jullie nog de volgende tip: "KEEP IT SIMPLE".

Inzicht in trainingen richting BJK (2/3 - 18/8/2017)

In de komende drie weken geef ik jullie elke week een inzicht in de trainingen die de jeugdzwemmers van Leuven Aquatics kregen in de voorbereiding (lees: laatste 5 weken) richting het Belgisch Jeugd Kampioenschap. Via deze praktische voorbeelden geef ik de werkwijze aan die leidde tot onze weg naar succes van deze zomer. Vorige week maakte u kennis met een training van het CP systeem. Deze week stel ik u graag een uithoudingscapacteitstrainig voor met aandacht voor techniek.(AER2) 

Opwarming 

6 x 200: 100 cr - 100 wissel// 100 rug - 100 benen // 100 ss - 100 armen R15

Doel: algemene opwarming alle slagen.

Techeniek

8 x 50: POP

Vb.

  • 2 x 25 push - 25 volledig
  • 2x 25 push + gestrekte overhaal + 25 volledig
  • 2 x 25 wrik achteraan + 25 volledig
  • 2 x 25 volledig met aandacht voor uitduw

4 x 100:

  • 2 x (25 slagen tellen, 25 - 2, 25 - 3, 25 - 4)
  • 2 x (25 slagen tellen, 25 los - 25 climax metzelfde aantal slagen- 25 los)

In persoonlijk ontwikkelingsplan, worden techniekfouten individueel aangepakt. Deze oefening reeks situeert zich aan het einde van de opbouw (probleem: te kleine slaglengte).

SET: AER2

3 x 400: 90% - 80% - 70% negatief V530

Doel: vergroten van aerobe capaciteit.

Stap1 : Zwemmen op en zelfs boven het anaeroob omslagpunt in de eerste herhaling.

Stap 2: Aerobe energie levering tussen aerobe drempel en anaerobe drempel. (meer richting aerobe energie levering) in de tweede herhaling. Lactaatshuttle* prikkelen waarbij lactaatmoleculen gebruikt worden om ATP moleculen te vormen.

Stap 3: in "vermoeide omstandigheden" (lees mechanisme onder stress) aeroob mechanisme prikkelen. Doordat het tweede deel sneller moet zijn dan het eerste deel geraakt het aeroob mechanische niet in een steady state. Soms kan dit wel de bedoeling zijn om het de efficiëntie van de energielevering te vergroten. (basisuithoudingstraining)

Benen

8 x 100: 3 cr - 2 rug - 1 vlinder op de rug R15

Los

1 x 200: keuze

Totaal 4200m

Lactaatshuttle theorie:

De geproduceerde lactaatmoleculen worden door monocarboxylaat transporters (MCTs) tussen het cytoplasma en de mitochondria getransporteerd. In de mitochondria wordt lactaat geoxideerd tot pyruvaat en NAD+

Bovenstaand proces noemen we de interne lactaatshuttle. Hierbij zijn MCT1 vooral actief. Daarnaast is ook er ook een externe lactaatshuttle. Hierbij worden de lactaatmoleculen in de bloedbaan afzet vanuit de glycolytische spiervezels. De lactaatmoleculen worden dan door opgenomen door active oxidatieve spiervezels die de lactaatmoculeen gebruiken als brandstof De carriers die vooral actief zijn tijdens de extracellulare lactaat shuttle zijn MCT1 en MCT4. Een van de groot vebruikers tijdens zware inspanningen is de hartspier. 

De bovenstaande training vergroot de capaciteit for het gebruiken van de MCT1. 

Bron:

Referentie: 

Simon,P., R. Jenskins Sports Science Handbook: I-Z 2005; Volume 2 44-45

Olbrecht, J. Plannen, periodiseren, Trainen, Bijsturen en Winnen, F & G partners, 2007

Hespel P. Cursus Inspanningsfysiologie, Acco, Belgium


Inzicht in trainingen richting BJK (1/3 - 11/8/2017)

In de komende drie weken geef ik jullie elke week een inzicht in de trainingen die de jeugdzwemmers van Leuven Aquatics kregen in de voorbereiding (lees: laatste 5 weken) richting het Belgisch Jeugd Kampioenschap. Via deze praktische voorbeelden geef ik de werkwijze aan die leidde tot onze weg naar succes van deze zomer. 

Opwarming

4 x 300: 100 cr - 50 volg wissel: 25 drill - 25 wrik - 100 heen benen terug armen - 50: oneven 25 kick- 25 los/ even 25 climax - 25 los RUST: 10

Doel: algemene opwarming gecombineerd met alle slagen, snelheid en watergevoel.

De opwarming lijkt ingewikkeld, maar ik probeer naast een aantal simpele standaard opwarmingen af en toe wat variatie te geven.

Set: AL-SP/ANC-SP

10 x 200: V5

1) 10 spinning - 190 los (zonder start)

2) 15 sprint met afstoot - 185 los

3) 15 sprint - 185 los

4) 20 sprint - 180 los

5) 25 sprint - 175 los

Doel: prikkelen van alactisch en lactische energielevering. (Alactische sprint tot 5-6 seconden, lactische sprint tot 20 seconden).

De lange actieve en passieve recuperatie heeft als voordeel:

  • Elke herhaling een maximale inspanning kan zijn
  • Technisch kan worden bij gestuurd
  • Er geoefend kan worden tijdens het loszwemmen

Stap 1: 10 spinning: Verhogen van de snelheid der ledematen + watergevoel oefenen

Stap 2: 15 sprint met afstoot: aandacht voor stroomlijn, kicken en bovenkomen

Stap 3: 15 sprint met start: aandacht voor start + herhaling bovenstaande

Stap 4: 20 sprint met start: aandacht voor bovenstaande + link met zwemmen

Stap 5: 25 sprint met start: aandacht voor bovenstaande + vergelijkbaar voor de zwemmer.

Benen

3 x 200: rug - ss - cr V4

Doel: activeren van beenspieren.

Elke training beoog ik minstens 500 meter in benen te programmeren. Reden:

  • Behoud van watergevoel
  • Behoud van motorische competentie (hoe hoog moet ik mijn benen houden in cr, hoe breed is mijn kick in ss
  • Behoud van "specifieke conditie"

Uitzwemmen

1 x 200: keuze los

Totaal 4000m

Hoe werkt een puberbrein en hoe heeft dit invloed op trainingen en stage? (18/7/2017)

Zoals jullie wel weten zit ik nu in Vittel (2017-07-11). Bij het plannen van trainingen op stage en het werken naar een lange afstandsdoel toe zijn er toch enkele zaken die je in je achterhoofd moet houden als je werkt met (beginnende) pubers.

De observaties leren dat sommige pubers weinig orde hebben, dat ze soms erg kritisch zijn ingesteld t.o.v. ideeën van trainers en ouders, maar dat ze vooral ook last hebben van stemmingswisselingen. Wat zijn de oorzaken en waar moet je rekening mee houden

Plannen, vooruitdenken en anticiperen:

Hersenen zijn in een bepaalde periode in staat om zaken heel snel en correct te leren. Dit is de gevoelige periode. Tijdens andere perioden is het moeilijk om een taak uit te voeren of een skill te verwerven. Denk maar aan de snelheid waarmee een kind een taal oppikt. Zo is er ook voor een planningskill en gevoelige periode. Tijdens de adolescentie periode is het brein nog niet klaar voor deze activiteit.

Uit neurologisch onderzoek blijkt dat niet zo zeer het plannen zelf een probleem is, maar wel het weerhouden van andere prikkels die toekomen in de prefrontale cortex tijdens het plannen zelf Dit wordt geuit in de afwezigheid van focus en aandacht tijdens de planningsfase. De neurologische veranderingen starten ten vroegste bij 10-jarigen (vaak meisjes) en kunnen soms blijven doorlopen tot op 22-jarige leeftijd. Recent wijkt men van deze theorie wat af en zou het vooral de beinvloebaarheid zijn die roet in het eten gooit. 

Verliefdheden en werken met gemengde groepen

Ben je aan de slag in een sportclub dan kan het wel eens zijn dat je voor een gemengde groep komt staan. Gemengde pubergroepen brengen verliefdheid en kalverliefdes met zich mee. Het afspringen van zo'n kalverliefde kan voor een puber woede opwekken. Pubers ervaren verliefdheid vaak intenser dan volwassenen. De oorzaak hiervan is dat de hersengebieden die verliefdheid zouden kunnen afremmen nog niet volledig ontwikkeld zijn.

Pubers, vermoeidheid of luiheid

Kinderen verschijnen soms moe op training terwijl je ze 's avonds nog actief hebt gezien op sociale media. Hiervoor zijn twee oorzaken te vinden. Een eerste oorzaak ligt bij het brein in ontwikkeling dat nog op zoek is naar de balans tussen waken en slapen. De stof, melatonine, die instaat voor je waak-slaaprimte wordt later op de avond afgescheiden waardoor ze zich minder laat slaperig gaan voelen. Een tweede oorzaak heeft te maken met melatonine. Door het laat gebruiken van smartphone, laptop of tv blijft de secretie van melatonine uit. Door het blauwe licht dat normaal ook door de zon op ons netvlies valt blijven de hersenen in de stand actief.

Om deze periode door te komen moeten de hersenen net zoals het lichaam op de juiste manier gestimuleerd worden. Sport is hiervoor een uitstekend werkterrein. 

Welke interventies zijn dan nuttig:

  • bespreek of stel samen met pubers de planning op. Bouw zelf een basis en laat hen hierop persoonlijk variëren.
  • geef een visuele referentie van de planning die je met hen opstelt;
  • wees je er van bewust dat je werkt met adolescenten en niet met mini-volwassenen;
  • geef verliefdheid en relaties binnen je trainingsgroep een plaats, een sportclub is een plaats waar jongeren een belangrijk (aanvullend) deel van hun opvoeding krijgen;
  • maak verliefdheid bespreekbaar, maar maak ook duidelijke afspraken;
  • indien belangrijke wedstijden in de ochtendplaats vinden, start dan vroeg genoeg met het opstarten van trainingen in de ochtend.
  • moedig korte powernaps tijdens intense trainingsperiodes door heen de dag (net na de middag) aan om eventueel slaaptekort te beperken;
  • beperk smartphone gebruik in het uur voor het slapengaan (omwille van het blauwe licht);
  • zorg ervoor dat hun kamer ordelijk en verduisterd is.


Historische databanken, een must voor elke club (22/6/2017)

De examens lopen op hun einde, de grote vakantie komt eraan. Dit betekent vaak ook het einde van werkingsjaren voor verschillende sportclubs. Bestuurlijk wordt er hard gewerkt aan een nieuwe regeling, coaches zitten vol van goede nieuwe ideeën.
Maar toch schuilt hier een gevaar. Tijdens mijn korte periode als consultant bij verschillende clubs merk ik dat er elk jaar een drang is naar het opzetten van een nieuwe structuur of dat er iets in de oude structuur wordt gewijzigd. Coaches kiezen voor een andere aanpak, een andere test of wisselen van visie. Enkele voorbeelden: 

"Het is leuk om tijdens een startevenement als verantwoordelijke coach met een blitse presentatie aan ouders en atleten uit te leggen wat de nieuwe doelstellingen en klemtonen zullen zijn voor het nieuwe seizoen."

FOUT: atleten en ouders moeten al weten waar je als werking je accent legt vanaf het moment dat men in de club stapt.

"Het is nuttig om telkens de nieuwste test te gebruiken voor het meten van de conditie en de vooruitgang. We moeten toch mee blijven met de nieuwste ontwikkelingen"

FOUT: probeer zoveel mogelijk dezelfde test te herhalen, je zal pas nuttige informatie krijgen indien er een volledige generatie door je werking gepasseerd is. Enkel en alleen dan kan en mag je veranderingen doorvoeren.

"Elke coach kiest zelf welke testen hij gebruikt bij het meten van het prestatievermogen van zijn of haar atleet/atleten."

JUIST/FOUT: Persoonlijk ben ik voorstander om toch éénzelfde (opbouw van) test(en) te houden doorheen je werking om de progressie van je werking te kunnen evalueren. Extra aanvulling kan altijd, maar de basis moet behouden blijven.

"Elke trainer beslist alleen wie er naar de volgende trainingsgroep mag gaan en wie er moet blijven. De ouders en atleten voelen dit toch zelf aan."

FOUT: niet elke atleet voelt dit aan. Maak daarom een duidelijk evaluatieprotocol, definieer de testcriteria en leg vaste testmomenten vast binnen de club. Leg aan ouders uit wanneer er communicatie zal zijn over de progressie van hun zoon of dochter.

TIPS:

  • Voorzie een logisch opbouw van testen door heen je volledige werking
  • Zorg voor een duidelijk neergeschreven visie waarin je testen, evaluatie(momenten) en communicatie in vermeld staan
  • Bied je trainers een vast template aan waarin resultaten moeten worden bij gehouden
  • In een opstartperiode kan een visie jaar per jaar drastische veranderen, daarna beperkingen veranderingen zich tot het bijschaven van details. Daalt het gemiddeld niveau van je club? Je kan enkel en alleen nadat 1 generatie je hele werking heeft dorolopen terug naar de opstartperiode met grote veranderingen
  • Breng je gegevens van al je evaluatiemomenten samen op 1 centrale plaats (historische databank) en vraag aan je collega trainers om hun bevindingen te geven. Misschien zien zij bepaalde patronen die jij niet ziet.
  • Hulp nodig om bij het opzetten van een historische databank. Neem gerust contact met mij op!

Spelenderwijs leren! (29/3/2017)

Zaterdag 19 maart '17 zwom Leuven Aquatics in Woluwe een avondwedstrijd. Elke trainer kreeg enkele weken op voorhand opdracht om een competitie/spel te bedenken dat ze met hun trainingsgroep konden spelen. De idee achter de spelletjes was om de druk en focus op tijdsverbetering weg te nemen, om opdrachten te leren uitvoeren in een wedstrijd en om de kansen op een succeservaring voor iedereen gelijk te trekken. Verder proberen we met dit soort interventies de zwemmers te blijven boeien en hen veelzijdig te ontwikkelen. 

Na deze avond kan ik concluderen dat

  • de zwemmers het moeilijk vinden om tijden te vergeten.
  • de zwemmers het moeilijk vinden om een wedstrijd als minder belangrijk te aanschouwen.
  • de zwemmers minder moeite doen als ze het uitzicht op winnen niet meer hebben.
  • de zwemmers het leuk vinden om iets anders te doen dan anders.
  • het voor zwemmers en "buitenstaanders" vreemd en zelfs absurd lijkt om naar een wedstrijd te komen en dan procesdoelen te laten primeren boven productdoelen.
  • zwemmers die initieel ongeïnteresseerd lijken toch gemotiveerd raken  naarmate het spel vordert .

Beginsituatie: elke zwemmer zwemt 4 x 100. Elke keer in een andere stijl.

Spel 1 (door Lotte Vanmeerbeek)

Doel: zoveel mogelijk punten halen

Het spel van de jongste zwemmers bestond uit 3 facetten:

Facet 1: Tijd: Als de zwemmer zijn tijd evenaarde kreeg hij 2 punten, trager zwom kreeg hij 1 punt, sneller zwom kreeg hij 3 punten. 

Facet 2: Techniek: Elke zwemmer kreeg een aandachtspunt om op te letten per stijl. Lukte dit dan werd er weer een punt verdiend.

Facet 3: Bonuspunten: Voor alle stijlen was er een algemene opdracht. Als je deze in je wedstrijd uitoefende kon je nog 1 extra bonus punt verdienen 


Spel 2 (door Elize Bogaerts)

Doel: bovenaan de lijst geraken

De zwemmers trokken een letter uit een scrabbelspel. Elke letter die ze trokken was verbonden met een opdracht. Indien de opdracht gehaald werd kreeg de zwemmer 5 punten. Zwom hij of zij ook nog eens een besttijd kreeg ze 3 punten. Werd de inschrijf tijd geëvenaard dan kregen ze nog 2 punten zwommen ze trager da kregen ze nog 1 punt voor de moeite.

Dit spel werd gespeeld door de oudere van de groep is een perfect voorbeeld hoe je het aandeel van de tijd kan minimaliseren zonder hem volledig te verwaarlozen.

Spel 3 (door Wouter Van Eester)

Doel: De eerste plaats veroveren

Spelregels: elke zwemmer start met 100 punten en kan per wedstrijd max 15 punten inzetten. Na het inzetten van de punten gooi je met een dobbelsteen. Voor elke aantal ogen op de dobbelsteen is er een opdracht verbonden. Haal je je opdracht dan verdien je het aantal punten vermenigvuldigd met het aantal ogen/waarde van de opdracht. Haal je de opdracht niet, dan verlies je het aantal in gezette punten.

Extra: wil je een extra dimensie toevoegen dan, kan je nog de totale tijdsverbetering vermenigvuldigen met het aantal gegooide ogen. Zo zorg je er voor dat je toch dat de zwemmers niet te traag zwemmen.

Belangrijk voor elk spel is dat de criteria waar aan de zwemmers moeten voldoen duidelijk zijn en dat de rangschikking zichtbaar, visueel en duideijk gepresenteerd. Voor de manier van publiceren verwijs ik naar richtlijnen die je vindt in het sport education model

Studentenleven 2.0 (8/3/2017)

Zaterdag is het zover. Het KU Leuven Swimming Team, de ploeg waar ik voor het eerst echt met coaching in aanraking kwam, organiseert de tweede editie van de Open KU Leuven Swimming Cup of kortweg OSC. Uiteraard ga ik mijn zwemcapaciteiten nog eens testen op de 50 meter crawl en de 50 meter vlinderslag.

Mijn periode als coach bij deze ploeg heeft mij professioneel al enkele kansen opgeleverd. Zo kwam de samenwerking met Swimbiose tot stand door een vlotte babbel die ik had met de coaches van het triatlonteam. Ook de recente samenwerking met Swimming Team Tienen is geworteld in de periode van coaching aan de universiteit. Tijdens deze periode zwommen er enkele zwemmers van de club in Tienen in de ploeg. Zwemmers werden ook trainers en sinds kort hebben we een samenwerking opgestart. Tenslotte ben ik er ook van overtuigd dat de positieve sfeer die er heerst onder de trainers bij Leuven Aquatics deels te danken is aan het feit dat we uit dezelfde kweekvijver komen. Vier van de trainers die nu in de club werken, zijn zwemmer en/of coach geweest bij de universitaire zwemploeg.

Maar de professionele opportuniteiten zijn echter ondergeschikt aan de positieve erfenis die ik mee kreeg. De manier waarop er gecommuniceerd werd tussen zwemmers en trainers onderling was telkens zeer correct. De afstand tussen coach en zwemmer kon groot zijn tijdens zware trainingen, maar achteraf op café was de afstand dan weer veel kleiner. Het mechanisme waarbij een ploeg zich organiseert voor student en door studenten zonder inmenging is van een "volwassen buitenstaander" is van onschatbare waarde. De (zwem)clubs in Vlaanderen moeten een pak professioneler werken dan een groep studenten, maar toch zie ik dat ergernis troef is. Daarom is het mijn idee dat er clubs zijn die iets kunnen leren van de unifploeg zwemmen. Professioneel, maar ook gemotiveerd en ontspannen. Kortweg studentenleven 2.0

Rennen, springen, vliegen, duiken vallen en weer opstaan. (14/2/2017)


Ik postte begin januarie een filmpje op facebook, waarin zwemmers van Leuven Aquatics te zien waren tijdens hun wekelijkse looptraining, met de indirecte vraag of DCLA (atletiekclub van Leuven) misschien een kleine samenwerking wou opstarten omtrent looptrainingen. Veel zwemmers en ouders vragen af waarom we kinderen die voor zwemmen kiezen in godsnaam laten lopen, rennen, vallen, springen, opstaan en weer doorgaan. De idee is vrij simpel; de uitleg is iets ingewikkelder.
De idee voor mijn queeste naar wetenschappelijke informatie omtrent de belasting van de onderste ledenmaten bij zwemmers is ontstaan vanuit persoonlijke ervaring en ervaringen uit mijn nabije omgeving. In mijn eerste jaren aan het sportkot kampte ik regelmatig met scheenbeenvliesontstekingen die door te weinig rust en blijvende belasting leidden tot stressfracturen. Als ik binnen de zwemsport kijk, zie ik tot op vandaag, mensen die problemen hebben met de densiteit van hun botten door de eenzijdige belasting en het karakter van de omgeving waarin velen zich bevinden (geen impact omdat het water de sporters draagt).
Deze ervaringen doen mij veel verder nadenken dan enkel de belasting van de onderste ledematen. Mijn vraag was enerzijds hoe een sport ervoor kan zorgen dat je lichaam zo eenzijdig wordt belast zodat je in het heden of de (nabije) toekomst problemen krijgt. Anderzijds was de vraag hoe we met behulp van andere sporten dit konden oplossen.

Welke problemen kunnen de jonge zwemmers hebben en wanneer moeten we beginnen met andere sporten om van het voordeel te kunnen genieten? Uit literatuur blijkt dat bot-densiteit van jonge sporters bepaald wordt door een groot aantal factoren: dieet, geslacht, fysieke activiteit (soort en plaats), peak height velocity, hormonen huishouding,... (Andreoli et al). Zo is het veranderen van de hormonenwerking bij jonge meisjes een belangrijke factor. Deze kan namelijk zorgen voor brozere botten tijdens de puberteit (Marcus et al.). Dit valt vaak samen met de groeispurt, een fase waarin bot-densiteit kan afnemen. Bovenstaande factoren zijn moeilijk tot niet te controleren, maar wel te meten. De derde belangrijke factor, die we wel kunnen controleren, is de manier waarop we een belasting geven. Marcus et al. besluit dat er een duidelijke link is tussen de groep die fysiek actief was t.o.v. de controle groep. Andreoli et al. suggereerde dat de soort van belasting alsook de plaats waar de belasting impact heeft, van belang is. Zo was er een groter BDM in de armen (plaats) bij gymnasten (soort = intensief gewichtdragende activiteit). Dana L et al. combineert belasting en geslacht en besluit dat vrouwelijke basket- en volleybalspeelsters meer BDM hebben dan vrouwelijke zwemsters.

Vanuit deze factoren kunnen we redelijk snel besluiten dat we vooral bij jonge sporters moeten iNzetten op een breed spectrum aan belastingen. Concreet betekent het dat looptraining zorgt voor een andere fysiologische prikkel, een andere impact belasting en de ontwikkeling van een ander motorisch patroon. Vanuit dezelfde redenering zou ook gymnastiek een goede aanvulling van het programma kunnen zijn.

Besluitend: Met een half uurtje lopen op regelmatige basis geven we een minimum aan belasting maar proberen we vooral problemen in de toekomst te voorkomen. Verder past dit perfect binnen de visie van Leuven Aquatics die in eerste instantie atleten wil maken die kunnen zwemmen en dan pas voor zwemmers gaat!

Referenties:

Marcus R. et al ; Differential effects of swimming versus weight-bearing activity on bone mineral status of eumenorrheic athletes; J. of Bone and Mineral Research 1995; 10(4): 511-673

Dana L. Creighton, Amy L. Morgan, Debra Boardley, P. Gunnar Brolinson; Weight-bearing exercise and markers of bone turnover in female athletes; Journal of Applied Physiology 1 February 2001; 90(2); 565-570.

Angela Andreoli, Maurizio Monteleone, Marat van Loan, Luigi Promenzio, Umberto Tarantino and Antonino De Lorezno; Effects of different sports on bone density and muscle mass in highly trained athletes; Journal of medicine & Science in Sports & Exercise: 2001 33(4)507-511

Chronometer 2.0 (15/1/2017)

3 weken voor de kerstvakantie laste ik een periode in waarin er geen chronometers mochten gebruikt worden (zie blog 6/12/2016). Hieronder vinden jullie de bevindingen van deze periode:
Positief: 
+ merkbaar meer aandacht voor techniek
+ meer focus op andere trainingsparameters
+ communicatie met zwemmers gaat over hoe ze de trainingen aanvoelen

Negatief:
- gevoel van minder controle (op fysiologie)
- zwemmers hunkeren naar feedback omtrent hun inspanning

Conclusie:
We zijn ondertussen twee weken na het eindigen van deze periode. Elke trainer gebruikt terug zijn of haar vertrouwde chronometer, maar het was een mooie eyeopener. Zo wordt er na het zwemmen van een intensieve reeks ook al eens naar het gevoel gevraagd en ook de sporters vragen minder feedback op basis van tijd. Bij groepen met jongere zwemmers merkte de trainer weinig tot geen verschil. Voor herhaling vatbaar (maar misschien in een andere periode).

Een goede basis (9/1/2017)

In het begin van het seizoen stelde ik samen met de trainers van Leuven Aquatics het doel om de jeugdzwemmers op te leiden op zo'n manier dat de kans op blessures bij toekomstige toenemende belasting zo klein mogelijk wordt. We willen graag vertrekken vanuit zo compleet mogelijke atleten met een goede basis. Volgens Sallis et al. (2001) komen schouderblessures bij sporters het meest voor bij zwemmen in vergelijking met basketbal, tennis, waterpolo, voetbal, atletiek en cross-country. Voor elke 100 collegezwemmers zijn er 21 van de 100 vrouwen en 6 van de 100 mannen die schouderproblemen krijgen. Uiteraard is collegesport in Amerika niet te vergelijken met jeugdsport in België, maar de toenemende belasting doorheen de loopbaan van een sporter is alom gekend.
Om die reden startte ik vorig jaar in Leuven Aquatics met screening van de positie van het schouderblad. Ik bekeek de positie van het schouderblad in "normale houding" (niet in anatomische positie). Tijdens de evaluatie onderzocht ik twee fenomenen. Als eerst keek ik of er tilting aanwezig was. Bij tilting komt de angulus medialis omhoog ten gevolge van een zwakke M. trapezius pars ascendens. Verder evalueerde ik ook de aanwezigheid van winging. Hier komt de mediale rand van het schouderblad los van de ribben. De oorzaak hiervoor is te vinden in een foutieve werking van de M. serratus anterior. Beide fenomenen hebben te maken met een foutieve positie van het schouderblad. Deze foute positie kan op zijn beurt weer zorgen voor een foutief scapulair ritme waardoor de probleemzone zich uitbreidt tot het glenohumeraal gewricht (impignment). 
Na de evaluatie worden de zwemmers op basis van hun scores in groepen ingedeeld. Elke groep krijgt een apart oefenprogramma en voor de potentiële probleemgevallen wordt er voor persoonlijke opvolging gezorgd. De oefenprogramma's worden gemaakt aan de hand van Skill-up. 

Het grootste tegenargument voor deze interventie is dat jonge zwemmers nog groeien en de oorzaak in spieronbalans vaak te wijten is aan deze groei. Indien deze interventie geen effect heeft op de positie van het schouderblad en toekomstige blessures niet kan verminderen, leerden de jonge zwemmers toch dat een training start met een opwarming op het drog waar er aandacht is voor preventie.

Referenties: 

R. E. Sallis, K. Jones, S. Sunshine, G. Smith, L. Simon; Comparing Sports Injuries in Men and Women; Int J Sports Med 2001; 22(6): 420-423

Een gemiste kans (28/12/2016)

Idolen uit de sport zijn halfgoden, superheld én vooral voorbeelden voor jonge atleten. Gisteren verzorgden Louis Croenen, Basten Caerts en Lander Hendrickx op mijn vraag een handtekeningssessie tijdens de Laatste Kans van Leuven Aquatics. Ik zag in veel ogen pretlichtjes ontstaan als de jonge zwemmers mee op de foto mochten met hun idool of als hun superheld even de tijd nam om een handtekening te geven. Vandaag merkte ik dezelfde pretlichtjes tijdens de zwemtraining. Opvallend. We trainden snelheid en techniek in een alternatieve spelvorm. De strijd was spannend, iedereen moedigde elkaar aan en achteraf was er in de kleedkamer maar één onderwerp. Deze interventies zorgden voor een nieuw elan: de jonge sporters ervoeren een motivatieboost.

De bovenstaande situaties bewijzen dat een (jeugd)trainer naast puur wetenschappelijke kennis toch ook over heel wat soft-skills moet beschikken. Vaak beschrijven Long Term Athlete Development programma's (LTAD) vooral de puur wetenschappelijke kant van de ontwikkeling terwijl het fun-gehalte over het hoofd worden gezien. Een gemiste kans...

Een bedrijf, twee clubs (20/12/2016)

Ik verspreidde het al via sociale media (Facebook, Twitter ...). Vanaf 1 december ben ik binnen het zwemmen actief in twee clubs. Naast mijn functie als jeugdcoördinator/jeugdtrainer en begeleider van de zwemschool van Leuven Aquatics, word ik ook actief binnen Swimming Team Tienen. De functies binnen de clubs zijn lichtjes verschillend. In Leuven geef ik training, maar bepaal ik ook mee het sporttechnische beleid. In STT zal ik vooral meewerken aan de algemene opleiding, ontwikkeling en doorlichting.

Werken voor twee clubs, die minder dan 30 km van elkaar liggen en aan elkaar gewaagd zijn op provinciaal, Vlaams en Belgisch niveau, zal binnen een relatief kleine sport een hele uitdaging worden, zowel voor mezelf als voor de clubs waarvoor ik werk. Er zal een shift noodzakelijk zijn van de idee omtrent het delen van kennis.

Geen chronometer (16/12/2016)

Tijdens het geven van (zwem)trainingen is een trainer vaak gefocust op het nemen van tijden. Dit zorgt ervoor dat een trainer al te vaak de nadruk legt op de tijd terwijl er nog andere meetbare trainingsparameters zijn (RPE, RPM,...) alsook minder direct meetbare zaken zoals de technische uitvoering. Vanuit deze filosofie heeft S2S in de functie als jeugdcoördinator beslist om 3 weken voor de kerstvakantie het gebruik van de chronometer te verbieden. Hierdoor kan er worden gefocust op ander parameters en de technische uitvoering. Op het eerste moment was dit voor alle zwemmers en trainers (inclusief mezelf) aanpassen. Het leek alsof de trainers niets omhanden hadden en het gaf ons tijd om te kijken, te tellen en te bevragen. Ondertussen zijn we 2 weken ver in het experiment, ik ben nu al voorzichtig enthousiast. Ik houd jullie op de hoogte. 



Science2Succeed 
Mogelijk gemaakt door Webnode
Maak een gratis website.